9

 

 

 

 

Toen Fran bij de school aankwam om Cassie op te halen, stond er een grote groep ouders voor de deur. Dat was ongebruikelijk. De meeste kinderen, ook de jongere, mochten zelfstandig naar huis gaan. Fran bleef even staan om naar de groep ouders te kijken. Ze stonden in een kring en dat intimideerde haar enigszins. Het was al bijna donker en ze kon nauwelijks iemand herkennen. Ze stampten met hun voeten vanwege de kou en praatten zacht en op dwingende toon, in een dialect waar Fran nog steeds moeite mee had. Toen dacht ze dat ze net zoveel recht had om daar te zijn als zij. En toen ze hen naderde, verwelkomden ze haar en zeiden ze dat het een hele schok voor haar geweest moest zijn toen ze het meisje had gevonden. Ze waren heel vriendelijk en zij stond in het middelpunt van de belangstelling. Het licht in de school was aan. Het scheen door de ramen naar buiten, op de speelplaats, waar de kinderen een glijbaan hadden gemaakt en aan een sneeuwpop waren begonnen.

Eerst voelde ze zich een beetje bedreigd door hun nieuwsgierigheid maar toen besefte ze dat geen van hen Catherine echt had gekend. Het was anders dan wanneer ze hier opgegroeid zou zijn. Ze zagen het meisje als een personage, als iemand die ze misschien wel eens op televisie hadden gezien. Ze verdrongen zich rondom Fran om haar naar de bijzonderheden te vragen. Was het waar dat de raven haar beide ogen hadden uitgepikt? Dat Catherine naakt was geweest? Had ze bloed gezien? Zonder het te willen had Fran hun vragen beantwoord.

‘Ik zag dat die politieman van Fair Isle in Magnus Taits huis was.’ Fran herkende de vrouw die het zei niet. Ze was klein en had een spits gezicht met scherpe gelaatstrekken. Zo te zien was ze begin veertig, maar ze kon zowel een moeder als een jonge grootmoeder zijn. Haar schrille stem klonk boven de gesprekken van de anderen uit. ‘Misschien bergen ze hem deze keer op waar hij thuishoort.’

‘Wat bedoel je daarmee?’

‘Weet je dat dan niet? Het is niet de eerste keer dat er zoiets is gebeurd. Er is hier al eens een meisje vermoord.’

‘Toe, Jennifer, we weten niet of ze vermoord was.’

‘Nou, ze kan toch niet zomaar in rook zijn opgegaan, of wel soms? En het was dan wel zomer, maar het stormde die week flink. Ik weet het nog goed. Dagenlang waren er geen vliegtuigen of boten naar het zuiden. Niet dat Catriona op het vliegtuig of de boot had kunnen stappen zonder dat iemand het vreemd gevonden zou hebben dat zo’n jong meisje alleen op reis was.’

‘Over wie heb je het?’ Fran hield zichzelf voor dat ze met kwaadaardig geroddel te maken had. Ze zou er afstand van moeten nemen en er niet op ingaan, maar dat kon niet voorkomen dat ze de vraag stelde.

‘Catriona Bruce. Elf jaar. Het gezin woonde in het huis waar Euan Ross nu woont. Wat een toeval, hè? Ze moesten wel verhuizen. Hoe konden ze daar blijven wonen met al die herinneringen aan hun dochter en zonder te weten wat er met haar was gebeurd? Dat is nog erger dan iemand vermoorden, denk ik, dat hij nooit heeft willen zeggen wat hij met haar heeft gedaan.’

‘Maar als Magnus nooit in staat van beschuldiging is gesteld,’ zei Fran, wier rechtvaardigheidsgevoel weer van zich liet horen, ‘kun je er niet zeker van zijn dat hij het heeft gedaan.’

‘O, hij was de dader; dat weet ik zeker. We hebben altijd geweten dat hij niet goed bij zijn hoofd was. Hij was zelf nog een kind. Maar iedereen heeft altijd gedacht dat hij ongevaarlijk was. Misschien waren we wat naïever in die tijd. De mensen wilden graag vriendelijk zijn en daarom vonden ze het goed dat hun kinderen met hem praatten. Nu weten we wel beter.’

Ik heb Cassie met hem laten praten, dacht Fran. Niemand heeft me voor hem gewaarschuwd. Ze dacht aan de keren dat Magnus naar buiten kwam snellen om hen te groeten, bijna struikelend om hen in te halen, zo enthousiast was hij. Ze huiverde. In de school werd de bel geluid en de kinderen kwamen naar buiten rennen.

Tegen de tijd dat ze thuiskwamen was het vrijwel donker. In deze tijd van het jaar viel de avond snel als de zon achter de horizon was verdwenen. Ze ging naar binnen en trok eerst de gordijnen dicht voordat ze het licht aandeed. Ze had zich met Cassie langs Magnus’ huis gehaast, had haar handje met de wollen want stevig vastgehouden en haar meegelokt met de belofte dat ze thuis iets lekkers zou krijgen. Ze had zich afgevraagd hoe ze zou reageren als Magnus naar buiten was gekomen, maar ze was niet op de proef gesteld. Ze had even een blik richting Hillhead geworpen, gemeend dat ze een bleek gezicht met starende ogen achter het raam zag en snel de andere kant op gekeken. Misschien had ze het zich verbeeld; misschien hadden ze hem al gearresteerd.

Eenmaal thuis stelde ze zich voor wat Euan op dit moment moest doormaken. De politie zou naar de middelbare school zijn gegaan om hem over Catherines dood in te lichten. Ze zouden toch niet goed vinden dat hij naar haar ging kijken? Niet zolang ze nog daar in het veld lag. Perez had haar verteld dat ze daar de hele nacht zou blijven liggen. Maar misschien zou Euan erop staan dat hij zijn dochter mocht zien. Perez had gezegd dat er een team van de technische recherche uit Inverness zou komen en dat de rechercheurs en deskundigen haar op de plaats delict zouden willen zien. Hij verwachtte niet dat ze de vlucht van drie uur vanuit Aberdeen zouden halen. Die van halfzeven lag meer voor de hand. Maar Fran vermoedde dat ze Euan vragen zouden willen stellen. Misschien zou dat hem nog een beetje afleiding geven. Het moest volgens haar afschuwelijk zijn om naar dat grote huis met al dat glas terug te gaan en daar alleen te zijn met de herinneringen aan de twee overleden vrouwen.

Even overwoog ze hem te bellen om te kijken of hij thuis was. Dat ze niet geconfronteerd wilde worden met vragen over de vondst van Catherine zorgde ervoor dat ze daarvan afzag. Ze wilde niet net zo zijn als de ouders die voor de school hadden staan wachten. Want als Euan nu eens dacht dat ze opdringerig was? Dat haar motieven meer met nieuwsgierigheid dan met het bieden van steun te maken hadden?

Er werd op de deur geklopt. Cassie zat televisie te kijken en nam nauwelijks de moeite haar hoofd om te draaien. De opwinding bij de school was haar geheel ontgaan. Normaliter zou Fran hebben geroepen: ‘De deur is open; kom maar binnen.’ Maar deze keer aarzelde ze, ze opende de deur op een kier en dacht: als het nu de oude man is? Moet ik hem dan wegsturen?

Euan stond voor de deur. Hij had een lange zwarte winterjas aan maar hij beefde.

‘Ik was op weg naar huis,’ zei hij. ‘Ze hebben me aangeboden iemand met me mee te sturen, maar ik heb gezegd dat ik liever alleen was. Maar ik kan het nu niet opbrengen het huis binnen te gaan. Ik weet niet wat ik moet doen.’

Ze vond dat ze hem moest troosten, dat ze haar armen om hem heen moest slaan zoals ze had gedaan toen hij haar over zijn vrouw had verteld en het te kwaad had gekregen. Maar hij was nu te verkild en te ver van haar af. Het zou zijn alsof je zou proberen de bovenmeester te omhelzen toen je nog op school zat. Uitgesloten.

‘Kom binnen,’ zei Fran. Ze installeerde hem bij de haard en schonk een whisky voor hem in.

‘Ik was een derde klas aan het lesgeven. A Midsummer Night’s Dream. Maggie kwam binnen. Zij is de schoolpsycholoog. Misschien dachten ze dat zij de meest geschikte persoon was om het me te vertellen. Of ze me even kon spreken. Ik kon aan haar gezicht zien dat het ernstig was, maar ik dacht dat het over een van de leerlingen ging...’ Hij onderbrak zichzelf. ‘Ik weet niet wat ik dacht. In elk geval niet dát.’

‘Ik zal Duncan bellen,’ zei Fran. ‘Hij vraagt altijd of hij Cassie vaker kan zien. Ze kan bij hem overnachten. Dan ga ik met je mee naar huis en blijf zolang het nodig is.’

Eerst wist ze niet zeker of hij haar had gehoord, maar ten slotte knikte hij. Hij zat roerloos in de fauteuil, met zijn jas nog aan, terwijl zij de regelingen trof, maar na enige tijd zette hij het whiskyglas voorzichtig op het tafeltje neer en begon hij heel geconcentreerd zijn handschoenen uit te trekken.

Duncan kwam al snel, bleef in de auto zitten en claxonneerde. Ze bracht Cassie naar hem toe, hoewel ze op dit horkerige gedrag meestal reageerde door binnen te blijven zodat hij gedwongen was de comfortabele warmte van zijn terreinwagen te verlaten en naar de deur te komen.

‘Zullen we gaan?’ zei ze tegen Euan. Hij had aan zijn glas zitten nippen, maar veel had hij niet gedronken.

Zonder iets te zeggen stond hij op. Ze moest denken aan de keer dat ze in een psychiatrisch ziekenhuis in Londen een vriendin had opgezocht, die daar werd behandeld voor anorexia. Euan had hetzelfde uitdrukkingsloze gezicht en zijn manier van lopen had dezelfde stijfheid als die van sommige patiënten die ze daar in het groepsverblijf had gezien, onder invloed van medicijnen, had ze aangenomen, om ze kalm te houden en tegen zichzelf te beschermen.

Met een automatische beleefdheid hield hij het portier voor haar open en daarna reden ze langzaam de heuvel af. Bij zijn huis remde hij iets te abrupt, dacht hij niet aan de sneeuw, waardoor de auto een stukje doorgleed voordat hij stilstond.

Fran ging eerst het huis binnen om alle lichten aan te doen. Euan aarzelde voordat hij haar achternakwam. Verdwaasd bleef hij in de hal staan. Het was alsof het huis hem volkomen vreemd was.

‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg ze. ‘Wil je liever alleen zijn?’

‘Nee!’ zei hij op felle toon. ‘Ik wil graag over Catherine praten. Als je dat kunt opbrengen.’ Hij keek haar aan. ‘Ze zeggen dat jij haar hebt ontdekt.’

‘Ja.’ Fran hield haar adem in, was bang dat hij zou vragen hoe ze eruit had gezien, maar nadat hij haar even was blijven aankijken, liep hij door. Ze zag dat hij beefde.

Hij nam haar mee naar het achterste deel van het huis, naar een kamer die ze tijdens haar eerste bezoek niet had gezien. Die was klein. De muren hadden een warmrode kleur en er hingen een paar posters van films uit het alternatieve circuit. Aan de ene kant stond een bureau met een tv, een dvd-speler en een rekje met dvd’s. Tegen de muur stond een tweezitsbank die eruitzag alsof je er een bed van kon maken. Op de zitting lag een opengeslagen boek, met de omslag naar boven. Een paperback met de verzamelde gedichten van Robert Frost. Fran nam aan dat ze die voor school las.

‘Hier zat Catherine altijd met haar vriendinnen,’ zei Euan. ‘Ze stelde prijs op haar privacy en trok zich meestal in haar eigen kamer terug. De politie is hier al geweest. Ik heb hun de huissleutel al gegeven. Catherine zou het vreselijk hebben gevonden, het idee dat ze al haar spullen zouden bekijken.’ Hij keek om zich heen. ‘Meestal is het hier niet zo netjes. Mevrouw Jamieson is gisteren geweest om schoon te maken.’

‘Heeft de politie enig idee wat er is gebeurd?’

‘Ze hebben mij niets verteld. Er schijnt iemand aangewezen te zijn om me op de hoogte te houden. Maar totdat het forensisch team uit Inverness vanavond aankomt, konden ze niks zeggen.’

‘Wie heb je gesproken?’

‘Iemand van hier, Perez. Hij heeft de leiding totdat het team uit Schotland arriveert.’ Hij wachtte even. ‘Hij was heel vriendelijk en begrijpend, maar door de vragen die hij me stelde, besefte ik hoe weinig aandacht ik de laatste tijd aan Catherine heb besteed. Ik had het te druk met mijn eigen problemen. Zelfmedelijden. Negatieve, destructieve emoties. En nu is het te laat. Ik kon merken dat de inspecteur dacht dat ik een waardeloze vader was, dat ik niks om haar gaf.’

Fran wilde dat ze kon zeggen dat hij natuurlijk een goede vader was geweest, maar die leugen zou hij hebben doorzien.

‘Ik weet zeker dat Catherine het begreep,’ zei ze.

‘Hij vroeg me naar haar vrienden en vriendinnen. Of ze een vriendje had. Sally ken ik, natuurlijk. Die twee raakten bevriend zodra we hier kwamen wonen. Maar van de anderen met wie ze omging weet ik niet eens hoe ze heten. Alleen degenen die ik lesgeef. Er kwamen wel eens jongens in huis, maar ik heb haar nooit gevraagd of ze een écht vriendje had. Ik weet niet eens waar ze uithing op de avond voordat ze is vermoord. Het is nooit bij me opgekomen me daar zorgen over te maken. Dit is Shetland. Het is hier veilig. Iedereen kent iedereen. En áls er iets gebeurt, is het omdat er op vrijdagavond in Lerwick te veel is gedronken. Ik dacht dat ik tijd genoeg had. Dat ik mezelf de ruimte kon gunnen om de dood van Liz te verwerken en me dán met mijn dochter bezig te houden.’

Hij praatte nog steeds op dezelfde toonloze manier waarop hij had gepraat toen hij bij haar voor de deur had gestaan. Het was nog niet echt voor hem, vermoedde ze. Hij probeerde zichzelf te overtuigen, het in zijn hart te voelen dat Catherine er niet meer was.

‘Heb je iets te drinken in huis?’ Ze vond de spanning ondraaglijk worden.

‘In de keuken. Wijn, en er staat bier in de koelkast. En whisky in de bijkeuken.’

‘Wat wil jij?’

Hij dacht erover na alsof het een zaak van het allergrootste belang was.

‘Rode wijn, denk ik. Ja. Die staat ook in de bijkeuken.’ Hij bood niet aan die te gaan halen. Misschien had hij moeite met bewegen.

In de keuken pakte ze een dienblad, zette er twee glazen op, maakte de fles wijn open en zette die er ook op. In de koelkast stond een bordje met een stuk Orkney cheddar, en ze vond een pakje met toastjes, twee blauwe bordjes en een paar mesjes. Ze besefte dat ze de hele dag nog niets had gegeten en ze had honger.

Toen ze de kamer weer inkwam, zat hij nog steeds in precies dezelfde houding als toen ze naar de keuken was gegaan. Ze wilde niet vlak naast hem op de bank gaan zitten en nam plaats op de grond, naast een bijzettafeltje. Ze schonk een glas wijn voor hem in en bood hem een stukje kaas aan, maar dat wilde hij niet. Uiteindelijk, om de stilte te verbreken – hij had tenslotte gezegd dat hij over Catherine wilde praten – vroeg ze: ‘Weet de politie al wanneer ze is vermoord?’

‘Dat zei ik net; ik weet helemaal niks.’ Hij besefte blijkbaar dat hij erg kortaf klonk, want hij vervolgde: ‘Het spijt me. Jij kunt er niks aan doen. Dat was ongepast. Het is mijn schuldgevoel weer.’ Hij pakte zijn wijnglas vast bij de steel en draaide het rond. ‘Ik heb Catherine gisteravond niet gezien. Ik had haar al twee dagen niet gezien. Dat gebeurde wel vaker. Je weet hoe het hier is. Vervoer is hier soms lastig. Ik was gisteravond laat thuis. Ik was de hele dag op school geweest, hoewel de lessen pas vanochtend zijn begonnen.’ Hij keek naar haar. ‘We hadden cursus. En daarna zijn we met alle docenten en het personeel uit eten geweest. Het was de eerste keer dat ik aan zoiets heb meegedaan. Ze hadden me natuurlijk al eerder meegevraagd, maar het is me steeds gelukt me daaraan te onttrekken. Deze keer kon ik geen nee zeggen. Het etentje was een soort afsluiting van de cursusdag. Teambuilding. Ken je dat?’

Fran knikte. Nu hij eenmaal aan het praten was, wilde ze hem niet onderbreken.

‘Het was eigenlijk een heel leuke avond. Na het eten, bij de koffie, hebben we nog wat gepraat. Het was later dan ik dacht toen ik thuiskwam. Ik had ’s ochtends een sms’je van Catherine gehad. maak je geen zorgen als ik er vanavond niet ben. misschien blijf ik hier slapen. Hij zweeg even en strafte zichzelf door eraan toe te voegen: veel liefs, catherine. Ze was naar een feestje geweest. Toen ze niet thuis was toen ik terugkwam uit Lerwick, ging ik ervan uit dat ze daar was blijven slapen en dat ze vanochtend van daaruit rechtstreeks naar school zou gaan.’

‘Waar was dat feestje?’

‘Dat weet ik niet. Dat heb ik haar niet gevraagd.’ Hij staarde in zijn wijnglas. ‘Maar in zekere zin maakt dat niet echt uit. Want we weten dat ze rond lunchtijd wel thuis is geweest. Tenminste, dat heeft de politie me verteld. Ze is in de bus gezien, en door die oude man die op Hillhead woont.’ En door mij, dacht Fran. Ik heb hen samen zien lopen. Euan vervolgde: ‘Ze schijnen te denken dat ze is vermoord dicht bij de plek waar ze haar hebben gevonden. Ik mocht haar van de politie niet zien. Dat vind ik heel erg.’

‘Wat zei de politie over die oude man?’

‘Niks. Hoezo?’

Haar aarzeling duurde maar kort. Hij zou de geruchten uiteindelijk toch horen. Het was beter dat zij het hem vertelde.

‘Er werd druk gepraat toen ik Cassie vanmiddag van school ging halen, geroddeld. Je weet hoe ouders zijn. Een tijd geleden is hier een jong meisje verdwenen. Ze heette Catriona Bruce en woonde met haar ouders in dit huis. De oude man, Magnus Tait, werd er toen van verdacht dat hij iets met haar verdwijning te maken had. De mensen zeggen nu dat hij Catherine heeft vermoord.’

Euan verroerde zich niet. Hij leek versteend, niet in staat zich te bewegen. Ten slotte zei hij: ‘Ik denk dat het niet echt uitmaakt wie haar heeft vermoord. Nog niet. Voor mij niet. Straks is het misschien belangrijk, maar nu niet. Het enige wat nu belangrijk is, is dat Catherine er niet meer is.’

Hij boog zich naar voren en schonk zichzelf nog een glas wijn in. Fran verbaasde zich enigszins over het verschil tussen de stemming waarin hij vanavond verkeerde en die keer dat hij was ingestort toen hij haar over zijn vrouw vertelde. Ze nam aan dat het de shock was. Het betekende niet dat hij minder om zijn dochter had gegeven. Was hij tijdens zijn gesprek met de politie ook zo kalm geweest? Hoe zou Perez dat geïnterpreteerd hebben?

Vlak daarna zei ze dat ze naar huis ging. Hij maakte geen bezwaar, maar toen ze de kamer uit wilde lopen, keek hij op. ‘Red je je wel? Moet ik met je meelopen?’

‘Doe niet zo gek,’ zei ze. ‘Het wemelt van de politiemensen in de vallei.’

En dat was zo. Zodra ze op de weg liep hoorde ze het gedempte geronk van een generator en toen ze Hillhead naderde, zag ze dat de plaats delict werd verlicht door een aantal schijnwerpers. Bij het hekje naar het veld stond een agent, die naar haar knikte toen ze langsliep.

 

Ravenzwart
titlepage.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_000.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_001.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_002.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_003.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_004.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_005.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_006.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_007.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_008.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_009.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_010.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_011.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_012.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_013.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_014.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_015.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_016.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_017.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_018.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_019.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_020.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_021.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_022.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_023.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_024.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_025.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_026.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_027.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_028.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_029.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_030.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_031.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_032.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_033.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_034.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_035.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_036.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_037.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_038.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_039.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_040.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_041.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_042.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_043.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_044.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_045.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_046.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_047.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_048.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_049.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_050.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_051.xhtml
awb - ravenzwart-ebook_split_052.xhtml